De Romeinen waren de eersten die vlakglas konden maken. Dit glas werd gemaakt door de gesmolten glasmassa uit te gieten op een stenen tafel. De afmetingen waren nog heel beperkt
en het geproduceerde glas was erg broos en niet helder. Basisgrondstof voor het glas was toen kwarts. Pas in de zeventiende eeuw, als kwarts wordt vervangen door zand, is men in staat glas te maken met een veel grotere lichtdoorlatendheid.
De moderne fabricagemethode van vlakglas is het floatglasprocede. Deze techniek is uitgevonden in 1959. Basisgrondstoffen voor dit glas zijn zand, kalk en soda. Door dit mengsel, samen met andere hulpstoffen, te smelten en in een continu proces op een tinbad te verspreiden ontstaat een laag glas met een volkomen glad oppervlak. Door dit glas vervolgens gecontroleerd af te koelen krijgt men het moderne floatglas. Floatglas is het basismateriaal voor veel andere glasproducten.
Vlakglas dat wordt geproduceerd met behulp van het floatprocedé wordt floatglas genoemd. Floatglas is het basisglas dat verder wordt bewerkt en verwerkt tot andere (secundaire) glassoorten. In een floatfabriek wordt in een volcontinu proces floatglas geproduceerd dat daarna verder kan worden bewerkt.
Het floatprocedé
De grondstoffen voor glas (zand, kalk, soda en glasscherven) worden eerst gemengd alvorens ze in een hete oven worden gestort. Het verhitten van de oven tot zo’n 1500 graden zorgt ervoor dat de grondstoffen smelten en mengen. Via een overloop in de oven wordt de vloeibaar geworden massa uitgegoten op een bad met vloeibaar tin. Doordat de oppervlaktespanning van het glas en het tin verschillend is, blijft het glas op het tin drijven. Het vlakke tin en de oppervlaktespanning in het vloerbare glas zorgen voor een volledig vlakke glasplaat (vlakglas) In het tinbad wordt het glas feitelijk gevormd, waarna het gecontroleerd wordt afgekoeld en kan worden bewerkt en getransporteerd.
Klik hier voor meer informatie over de productie van floatglas.